Laathof Holzet

Over deze hoeve annex laathof zijn diverse artikelen geschreven, o.a. in de Jaarboeken van de Heemkunde Wahlwiller. Een prima artikel over het ontstaan van laathoven in het algemeen en het laathof Holzet in het bijzonder vindt u in Jaarboek 3 (2006), 7-74. Over de inhoud van de gichtboeken (registers van overdracht) van deze laathof kunt u lezen in Jaarboek 4 (2007), 7-78. 

 

Ontstaan van het laathof Holzet

Door bevolkingsgroei ontstond er tussen de tiende en de dertiende eeuw een steeds grotere behoefte aan landbouwgrond. Dit vormde de aanleiding tot de ontginning van nieuwe landbouwgronden waarvan de eerste fase een spontaan en lokaal karakter had. In deze ontginningsgolf ligt ook het ontstaan van het laathof, dat gekoppeld was aan de Holzetterhof. Deze hof die, op de kaart van Tranchot, ‘Oselt’ heet, lag niet ver van een ander laathof dat verbonden was aan hoeve Schulsberg, tegen de heuvelrug die op oude kadasterkaarten nog de ‘Holzetterberg’ wordt genoemd. Van wie de oprichting van de hof is uitgegaan, valt niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk dat de ontbrekende schakel gezocht moet worden bij Jan van der Nieuwenborg (uit het land van Dalhem) die, in 1500, door Johan van Ghoor van Eys werd beleend met de Holzetterhoeve. Deze Jan was namelijk (van moederskant) een kleinzoon van Willem van Gelemont die we eerder tegenkwamen als leenman van de hof Holzet. Naar zijn familie is één van de benamingen van dit laathof, Gelemont, genoemd. Voordat de Gelemonts of Julemonts als heren van Wittem de hof in handen kregen, was hij waarschijnlijk in het bezit van Sander van Eijs, die in de veertiende eeuw huis en hof Rosmühlen, ten zuidoosten van Visé, bezat. Dat betekent dat de Holzetterhof (inclusief het laathof) vanuit Eys gesticht zou zijn. In 1359 – dus nog vóórdat Eys bij Wittem kwam –  komt namelijk Simon van Holset, genaamd in den Brucke, voor als voogd (heer) van Eys.

holzetterhof-maquette

Maquette van de Holzetterhof, gemaakt door Armand Hermans t.b.v. de Stg Heemkunde Wahlwiller.

De toename van het aantal inwoners rond Eys dwong tot uitbreiding van de bestaande cultuurgrond. Doordat de nieuwe gronden vaak ver van het oorspronkelijke domein verwijderd lagen, werd het te complex om de bewerking vanuit het oorspronkelijke domein (Holzetterhof) te doen. De stukken land die, gelegen tussen Wahlwiller en Margraten, vanuit dat domein werden ontgonnen, werden bewerkt door laten (= horigen) die daar – tegen een vergoeding (cijns) voor de heer – voor eigen rekening konden gaan boeren. Zij bezaten vaak een mansus, een begrip dat zowel het huis, het land als een bepaalde rechtspositie ten opzichte van het domein in zich verenigde.

 

De ligging en omvang van de laatgoederen van de Holzetterhof

In oppervlakte was zo’n mansus niet groter dan 2½ – 3 ha. Dat was onvoldoende om zonder armoede te kunnen leven, tenzij de bedrijfsinkomsten werden aangevuld met inkomsten uit andere beroepen (bijvoorbeeld dagloner, smid, molenaar, wagenmaker). De laten konden over de grond beschikken overeenkomstig en met inachtneming van de statuten van het hof. In de ‘laetcarte’ van het laathof Holzet staan de percelen met hun oppervlakte, de naam van de laat en zijn cijnsverplichtingen aangegeven. Ze laat zien dat de goederen van deze hof te vinden waren in Wahlwiller, Mechelen, Epen, Slenaken, Gulpen, Ingber en Margraten. Het was de taak van het laathof om elke overdracht van deze goederen te registreren. Dat gebeurde in overdrachtsboeken of gichtboeken waarvan er een aantal bewaard zijn gebleven. De oudste dateren van eind zestiende eeuw. Samen met de laetcarte geven ze veel informatie over het doen en laten van de toenmalige inwoners in Wahlwiller/Mechelen. Zo weten we uit een bewaard gebleven kopie van de laetcarte van Holzet dat in Mechelen en omgeving 26 goederen in handen waren van 22 laten. In Wahlwiller werden de 16 laatgoederen door 13 laten geëxploiteerd. Het betrof hier 12 percelen (akker)land en vier huizen of hofsteden.

Datzelfde beeld leveren de gegevens op uit het gichtboek dat loopt van 1582 tot 1613. In bijgaand overzicht van de ligging van de laatgoederen, valt duidelijk op dat de meeste rondom Mechelen en Wahlwiller te vinden waren. De leengoederen daarentegen lagen meestal in de kern, vooral in Mechelen, waar – volgens het leenregister van 1568 tot 1575 – liefst 25 van de 46 lenen te vinden zijn. Tellen we de omvang – voorzover die staat aangegeven – van alle goederen bij elkaar, dan komen we op een totale oppervlakte van minimaal 67 bunder en 104 morgen grond die aan het laathof waren verbonden. Van 33 goederen is de grootte niet aangegeven. Dit kunnen natuurlijk kleine percelen zijn geweest. Aangezien anderzijds geen enkel laatgoed wordt vermeld dat kleiner is dan één morgen en we voor de berekening van de totale oppervlakte hier uitgaan van een mededeling van de Wittemse landmeester, Peter Honts, van 4 april 1708, volgens wie 4 morgen één bunder maken, dan is het niet overdreven te veronderstellen dat het laathof van Holzet over minimaal 100 bunder grond beschikte, ongeveer 80 hectaren.

De leenmannen van het stokleen ‘de Holzetterhof’

De Holzetterhof was een stokleen, wat wil zeggen dat het goed altijd in rechte lijn diende te vererven.

Over de eerste persoon, Frederik van Rossmühlen, die als eigenaar met deze hof in verbinding wordt gebracht, is nog veel onduidelijk. Hij wordt in 1482 – samen met Frederik, bastaard van Wittem, en Wilhelm van der Balken – genoemd als één van de ‘helpers’ van Jakob van Argenteau, een roofridder die vanuit zijn slot, in genoemd jaar, veel schade toebracht aan de stad Aken. Omdat de Holzetterhof ook wel ‘Rosmeulen’ wordt genoemd, neemt Mosmans aan dat deze Frederik op de Holzetterhof gezocht moet worden. Nog in 1572 is sprake van ‘der stathelder van den herscap van Rosmuelen’ en, in 1601, van ‘Lennart van Gulpen genannt Rosmuelen’.

Van een andere persoon, Willem van Gelemont (Julemont), is meer bekend. Uit zijn verheffing van de Holzetterhof ten overstaan van de voogd van Eys, maken we op dat deze hof toen nog beschouwd werd als een leen van de sedert 1365 aan Wittem leenplichtige heerlijkheid Eys. Na Willems overlijden, vermoedelijk in het jaar 1500, viel het leen terug aan zijn leenheer, Johan van Ghoor, erfvoogd van Eys en heer van Oud-Valkenburg. Die zou het op de maandag na Sacramentsdag van datzelfde jaar aan zijn kleinzoon, Jan van der Nieuwenborg (onder Gulpen), in leen geven, met behoud van ieders rechten.

kadasterkaart-holzetterhof

Kadasterkaart van ± 1840 met de situering van de hoeve Holzet (onder) ten opzichte van de – eveneens uit ‘losse’ gebouwen bestaande – hoeve Schulsberg.

Zoals gebruikelijk bij dergelijke verheffingen (registraties) ontving de stadhouder van het hof, Demo van den Broeck, 1/4 wijn. Johan van Ghoor en Herman van Strucht ontvingen als respectievelijk heer van de heerlijkheden Eys/Oud-Valkenburg, en als leenman eveneens de gebruikelijke rechten, waarbij het recht van de heer ‘X gulden, 1 stuk gouts camerlinck, ene horinge gulden’ bedroeg. Als getuigen waren bij deze verheffing aanwezig: Lambrecht van Bolcom (Bulkum), Henrich van Bree, halfwinner (pachter) op de hof Holzet, en Schijn op Torteijs (Partij).

familiewapen-eijnatten

Familiewapen Eijnatten.

Eind zestiende eeuw heeft Jan van Eijnatten, heer van Bonradt (Boenraedt, Bunraedt of Bunrode, tegenwoordig ‘Bounder’ onder Remersdael) dit stokleen in bezit. Hij was de zoon van Jan, heer van Obsinnich, raadsman van Karel V en stadhouder van het hertogdom Limburg. Zijn moeder heette Jeanne van Holsit, genoemd Oost, dochter van Johan en Maria van Aldenbroek. Zoon Jan van Eijnatten komt in 1570 voor onder de leenmannen van Valkenburg in verband met het bezit van Bonradt en van de hof Overst-Voerendaal. Hij was in elk geval tussen 1582 tot 1607 leenman van de Holzetterhof.

Jan die aanvankelijk kanunnik was van het dom­kapittel van Aken, huwde later met Anna van Eys, genoemd Beusdael, met wie hij vier dochters kreeg. Van hen huwde Barbara, erfgename van Bonradt, met Frederik van Gulpen. Die sloot op 4 december 1607 een overeenkomst met Nicolaas Bannet uit Aken, waarin werd bepaald dat Frederik van zijn schoonvader de lijftocht (vruchtgebruik) zou krijgen van diens goederen in het Reseyt (Terziet, de hof Ten Hoven) die Jan van Werst en Jan der Hondt in pacht hadden. Frederik vroeg zijn vrouw in te stemmen met het afstaan van genoemde goederen.

Verder zou Frederik van Gulpen ervoor moeten zorgen dat Nicolaas Bannet de hof Holzet zou krijgen, inclusief het daaraan verbonden laathof en de cijnspachten, de keuren en de inkomsten van twaalf kapoenen. Nicolaas zou 2700 Akense daalder voor de hof betalen, waarvan 130 rijksdaalder afkomstig zouden zijn uit de nalatenschap van Wylant Claes. Bovendien zou Nicolaas nog 200 daalder neertellen voor de nood­verbouwing van de schuren van de hoeve, die blijkbaar in slechte staat verkeerden.

Enkele maanden later, op 4 maart 1608, doet Jan van Eijnatten inderdaad officieel afstand van al deze goederen ten gunste van zijn dochter en zijn schoonzoon “gelich als wen dese luy off gemelden Eheluyden nae mynen doot succederen ende hien gefallen”. Frederik van Gulpen en zijn vrouw verklaren twee weken later voor drossaard en schepenen van de hoofdbank van Baelen dat ze Johannes Cloecker uit die plaats, schepen van genoemde hoofdbank, aanstellen om in hun naam voor de schepenen en laten hun goederen onder Wittem, met alle erbij horende rechten, over te dragen aan Nicolaas Bannet in Aken. Frederik ontvangt in ruil van de meier en laten van het huis Stockem twee huizen, een hof en een ‘koeweyden’ die Bannet daar bezat.

Veel is niet bekend over deze Akense herbergier Bannet. Zijn achternaam doet vermoeden dat zijn familie afkomstig is van Banholt. Dit vermoeden wordt ondersteund door een document waaruit blijkt dat hij in 1586 zijn land in Noorbeek ruilt met de erfgoederen van Lemmen, Gerard en Jan Kerckhofs in Epen.

Mosmans noemt nog een Hendrik Banne(r)ts, (zoon van Nicolaas?), die, vóór 1610, leenman van de (laat)hof Holzet wordt. Na zijn dood verheft zijn vrouw, Margriet Standerets, op 8 maart 1621 het leen voor het hof van Wittem.

Gedurende de tweede helft van de zeventiende eeuw is de Holzetterhof in handen van de Akense koopliedenfamilie Coirman (Koerman of Courman). Op 1 juni 1651 verheft Frederik Vrindt, waarschijnlijk de pachter, hem in naam van Reynert Coirman en op 24 mei 1688 staat zijn zoon, Dyonisius, zelf voor het Wittemse leenhof om met de hof beleend te worden.

Op 31 mei 1696 dragen Dyonisius Courman en zijn echtgenote Gertrudis Reinders ten overstaan van notaris Joannes Offergelt de Holzetterhof over aan Sophie Henriëtte, hertogin tot Saksen en geboren vorstin van Waldeck, en aan Albertine Elisabeth van Waldeck. De overdracht vindt plaats in Aken ten overstaan van Antoon Fetmanger, hun gevolmachtigde, in naam van henzelf alsook in naam van Dyonisius’ meerderjarige, ongehuwde zus, Eva Courman. Ze ontvangen 220 rijksdaalders voor de hof. De vorstin van Waldeck liet zich bij die gelegenheid vertegenwoordigen door de Wittemse drossaard, Joh. Theod. Cotzhausen. In een clausule werd opgenomen dat, als een lid van de familie Courman (man of vrouw) de hof Holzet nog eens zou verkrijgen, hij/zij vrij zou zijn van de verheffingsrechten (jura relivii). De hof bleef daarna eigendom van de vrouwen c.q. heren van Wittem. De hoeve is tot ongeveer 1865 geëxploiteerd.